Benoît Beyer de Ryke

De Middeleeuwen en
hun religieuze dissidenten:
katharen en begijnen,
11de - 14de eeuw

 

 

 

Als_Cathars.png

 


Nederlandse vertaling van Raymond Doms


 

Benoît Beyer de Ryke

DE MIDDELEEUWEN EN HUN RELIGIEUZE DISSIDENTEN:
KATHAREN EN BEGIJNEN, 11de-14de EEUW


In een eerste fase stellen we de nieuwe tendensen in de geschiedschrijving van de middeleeuwse ketterijen voor. We kunnen deze bestempelen als een “copernicaanse revolutie” in het benaderen van het ketters gegeven: in plaats van te vertrekken van de ketterij zelf, heeft men meer aandacht voor het anti-ketterse discours van de Kerk die de ketterij tot leven roept om haar macht te consolideren. Daarna, om deze nieuwe benaderingswijze van het ketters feit te illustreren, zullen twee bijzondere gevallen van “middeleeuwse ketterij” aan bod komen, nl. het katharisme en de begijnenbeweging. Voor elk van hen zullen we de doctrine voorstellen zoals we ze kennen (en we weten daarbij dat de bronnen meestal afkomstig zijn van deze die ze bestreden), en daarna hebben we het over de repressie waarvan de ketters het voorwerp waren vanwege de kerkelijke overheid. Het besluit dringt zich dan duidelijk op: er bestaat alleen ketterij daar waar de Kerk of de politieke macht haar
doen bestaan.

Geschiedschrijving van de middeleeuwse ketterijen:
een “copernicaanse revolutie” in de benadering van het ketters gegeven.


De grote wending in de geschiedschrijving van de middeleeuwse ketterijen doet zich voor einde van de jaren 80, in het werk van de Britse historicus Robert I. Moore  die de gegevenheden m.b.t. de geschiedenis van de ketterijen omkeert: waar men zich vragen stelde bij de plotselinge bloei van de ketterijen na het jaar duizend, wat de Kerk, in het verweer, zou aangezet hebben in de tegenaanval te gaan en het dogma opnieuw duidelijk te stellen, daar legt Robert I. Moore de nadruk op de Kerk zelf die, door haar hervormingsactiviteit, een sliert uitgestotenen creëert - waaronder de ketters en kort daarop de joden en de leprozen - om haar macht veiliger te stellen. Zo zou, na het jaar duizend, een “maatschappij van vervolging” ontstaan zijn.


Het aanklagen van de ketterij is nieuw in het Westen. Ruwweg genomen had men geen ketters aangeklaagd noch veroordeeld sinds Priscillianus van Avila (te Trier onthoofd in 385) 2. Toen het arianisme eenmaal verdwenen was 3 (in Frankrijk in de 6de eeuw met de regering van Clovis en zijn zonen, in Italië met de vernietiging van het Oost-Gotische rijk van Theodorik ten tijde van de oorlogen van Justinianus, in Spanje na de bekering in 587 van de West-Gotische koning Recaredus), vindt men geen getuigenis meer dat aangeeft dat men aan leken het verwijt maakte af te wijken van het katholieke geloof. Men diende te wachten tot 1022 om opnieuw een veroordeling wegens ketterij te zien opduiken: een twaalftal kanunniken van Orléans werd levend verbrand op bevel van de Capetinger Robrecht de Vrome4. Men moet zich vragen stellen bij dit lange “zwijgen” over de ketterij gedurende 7 eeuwen. De hervormings- en post-hervormingsgezinde westerse christenheid herontdekt en actualiseert de idee van ketterij terwijl het pausdom zijn boodschap op punt stelt en zich strijdend opstelt (het uitwerken van het begrip heilige oorlog en de oproep tot de kruistocht). In het zog van Robert I. Moore zijn er geschiedkundigen als Monique Zerner5, Anne Brenon6, Dominique Iogna-Prat7 die in hun werk rekenschap geven, elk op haar manier, van deze historiografische wending: voor hen zijn de ketterijen ook “uitgevonden”8 door de middeleeuwse Kerk om haar pretenties de wereld te overheersen kracht bij te zetten. Om deze nieuwe wijze van de zaken te bekijken te illustreren zou ik nu twee middeleeuwse dissidente bewegingen willen bespreken, onder de veelheid van deze die toen het daglicht zagen. In beide gevallen wordt aangetoond dat we te maken hebben met christelijke stromingen (weliswaar soms heterodox) die in de ketterij gedrongen werden omwille van het kerkelijk gezag.

Twee bijzondere gevallen: het katharisme en de begijnenbeweging.